De Kaasstrooimolen is een houten korenwindmolen op de oostzijde van de Bruggeneindse Heibaan (nr. 13), op de hoek met de Peerdekerkhofstraat, op de grens van Heist-op-den-Berg (Bruggeneinde) en Hulshout. Het is de laatste houten standaardmolen in het arrondissement Mechelen en de enige getuige van de 15 windmolens van Heist-op-den-Berg.
De Kaasstrooimolen is één van de oudste molens in het Land van Heist. De oudste vermelding over de Heistse windmolens dateert van 1418, toen was Jan van Arkel heer van het Land van Mechelen en hij eiste een soort belasting, namelijk de windpacht, van de molenaars. Die windpacht moest betaald worden in een hoeveelheid koren, voor de Bruggeneindse molen bedroeg dat 7 veertelen rogge (1 veertel rogge Mechelse maat is ongeveer 86 1/2 liter). "Autre recette de seygle (rogge) et avoine (haver) mole premiers au molin de hulshout (= Kaasstrooimolen) au termine de noel VII fertelles (veertelen) de seygle chacune fertelle XIIII gros monaie de heyste (Heist) valent VIII sc II d gr du molin de boesscot (Booischot) audite termine XVI fertelles de seygle au dit prix valent XVIII sc VIII d gr du molin de heyste audite termine XXXI fertelles de seygle au dit prix valent XXXVI sc II d gr"
In die tijd sprak men dikwijls over “de molen van Hulshout”, maar het ging dan telkens over de Bruggeneindse molen. ("den wintmolen van hulshout is actuelyck den wintmolen van Bruggeneynde"). In 1474 was hij eigendom van ridder Pot en in 1587 van de toenmalige Heer van Heist.
Het bedrag was verschillend volgens de belangrijkheid van de molen, wat dus een aanduiding geeft over het aantal omwonenden: - Hulshout: 7 veertel - Booischot: 16 veertel - Heist: 31 veertel
In de vier volgende boeken vinden we steeds dezelfde tekst, maar de prijs per veertel werd in 1420 opgevoerd tot 17 denier om in 1423 terug te dalen tot 16 denier.
Over de volgende 50 jaar zijn er geen rekeningen te vinden maar in 1477 lezen we: "Item te kersmisse verschynende aldaer opte drye wintmoelenen tot heyst vierenvyftich veertelen rogx tsiaers ende vercocht elck veertele x stuivers ende daer af zal men ontfaen in den name myns stheeren voirscreven opte berchmoelen xxxi veertelen rogx aldus vercocht vanden andren II moelen XXIII veertel als voeren compt op XI lb X sc
We hebben dus nog steeds dezelfde windpacht (7+16+31 = 54 veertel). De 31 veertel van den "Berchmoelen" werden in natura geleverd en de 23 andere veertel werden gerekend tegen 10 stuivers en dat maakt 230 stuivers of 11 gulden 10 stuivers of 11 pond 10 schellingen artoois. In vergelijking met 1418 is de prijs van het koren gestegen tot 30 denier, want 10 stuivers = 2 1/2 schelling grooten Brabants. De windpacht voor de molen van Booischot is eeuwenlang onveranderd geblevenop 16 veertel tot het einde fan het ANcien Regime. Maar vermits de prijs vanh et het koren gestadig gestegen was, verzkerde deze pachtvorm dus een automatische aanpassing aan elke inflatie.
Aangezien er in de boeken voor 1417 evenmin als in de rolrekeningen (waarin we nochtans wel de molens van Leest, Heffen en Nekkerspoel aantreffen) enig spoor over de drie Heistse molens te vinden is, durven we veronderstellen dat ze in het begin van de 14de eeuw werden opgericht. Wellicht waren ze bij de aanvang eigendom van de Heer en hadden toen de natuur van banmolen, d.w.z. dat de onderhorigen van de Heer verplicht waren op de heerlijke molen hun graan te laten malen en nergens anders. Men mocht dus niet naar de watermolen van Hillebrug te Itegem, want dit dorp werd in 1382 aan Karel van Immerseel verkocht. Maar men kon wel terecht op de molens van Zoerle en Westerlo, want die hoorden ook toe aan Jan van Wezemael, die in 1428 de rechten op het land van Arkel had afgekocht.
Voor de molen van Bruggeneinde hebben we zekerheid dat hij toebehoorde aan de Heer van Wezemael, want dit staat geschreven in de boeken van de Rekenkamer van het jaar 1468: "Vanden wyntmoelne van hulshout die in tyden voerleden plach toe te behoeren wylen joncker Janne van Wesemale als heer van westerle ende nu toebehoert den erfgenamen wylen meester Jans Pot by coope tegen den selven joncker daer af gedaen by den voerscreven wylen meester Janne Pot daer om hier nyet"
In de boeken van de Rekenkamer van 1468 vinden we dan dat de molen van Bruggeneinde een achterleen is van het leenhof van de Wouwer van Katharina Wynricx, zodat we lezen: "Messire Jacques Pot chevalier tient a fief de demoiselle Katherine Wynricx le moulin a vent gisant a hulshout et vault outre et par dessus les reparacions que y fault tous les ans mettre VIII muddekens de soille."
"Symon de bouxschote tient a fief de ladite demoiselle katherine Wynricx le moulin a vent appelle le bas moulin charge a V fertailles de soille chacun an et vault ladite moulin par dessus ladite charge et les refections qui fault mettre tous les ans environ VII muids de soille."
Uit het denombrement van het Leenhof van Brabant leren we dat in 1521 Joanna Oudarts, de weduwe van Jan van der Dilft, op dat ogenblik voogdesse was van het Land van Heist. Zij inde dus jaarlijks de windpacht: "Item noch verschuynt my op twee wintmoelens binnen heyst XXIII vertelen rogx mechelse maet te X 1/2 st de veertel III lb IIII d ob"
De twee bedoelde molens zijn die van Booischot en Bruggeneinde, samen goed voor 23 veertel x 10 1/2 stuiver = 241 1/2 stuiver = 12 gulden 1 1/2 stuiver = 3 pond 4 denier obool grooten Brabants. De Bergmolen van Heist ontbreekt, want in een memorie uit 1780 over een betwisting aangaande het oprichtingsrecht van molens lezen we: "item op den wintmolen op de Berghstraete van de wintpachtinge te kerssemisse XXXI veertelen rogge, maer vermits den molen is afgebernt in het jaer 1490 soo blyft hetselve onbetaelt".
Een bevestiging hiervan lezen we in het denombrement van 1516 alwaar in het leenregister van de weduwe van der Dilft als voogdesse te lezen staat: "de 32 veertel rogs erflyc op den wintmolen geheeten de hooghe berchmoelen ende af verbrant es binne XXVI jaere herwaerts".
Uit dit alles moeten we besluiten dat in de 15de eeuw gedurende minstens 16 jaar te Heist 4 windmolens bestonden, namelijk de molen van Hulshout-Bruggeneinde, de molen van Booischot, de Hoge Bergmolen op de berg te Heist (tot 1490) en de Neermolen te Hallaar, waarvan we de eerste vermelding terugvinden in 1474.
Deze Neermolen betaalde zijn windpacht niet aan de voogdij, maar aan de Heerlijkheid. In 1516 was de molen eigendom van de familie Wynricx. Bartolomeus, de bastaardzoon van Merten Wynricx, bezat de helft en de andere helft werd verdeeld tussen dezelfde Bartolomeus en de vier kinderen van Jan Wynricx. Maar de 6/10 die in het bezit waren van Bartolomeus moesten jaarlijks 14 veertel rogge geven aan Catharina Mesens met haar kinderen en nog 3 veertel aan August Huybrechts en 1 veertel aan de H . Geest van Beerzel.
Zes jaar later, in 1531, vinden we in het denombrement de volgende generatie van de familie Wynricx vermeld: "Merten Wynricx die te leene hout van Bernaerde Wynricx eenen wintmeulen geldende tsiaers VII mudden corens, beloopt de jaerlycsche weerde boven de reparatien op X mudden rox mechels te XXXI 1/2 stuyver dmudde gerekent valent XV lb VII sc VI d is dair af den zesten penninck II lb XL sc III d".
Het jaar 1521 was zeer zwaar voor onze pachters. Het koren verdubbelde in prijs en de 20ste penning (5%) werd vervangen door de 6de penning (16,5%).
In de declaratie van onroerende goederen voor de 10de penning voor de pachters-eigenaars en voor de 20ste penning voor de huurders van de jaren 1544 en 1552 wordt de Neermolen niet vermeld onder Hallaar, maar onder Bergeraerde. Op latere landkaarten is hij terug te vinden op de grens van Heist en Hallaar en die grens vormde in de 16de eeuw nog geen echte grens. Het was nog steeds Bartolomleus Wynricx die pachter-eigenaar was van de helft van de molen en huurder van de andere helft: "want diversche persoonen daer gedeelte inne hebben". Dat slaat op de rest van de familie Wynricx. Bartolomeus Wynricx was in ieder geval zelf de molenaar.
Uiteindelijk werd de molen verkocht aan de hertog van Ursel, voogd van de voogdij en heer van de heerlijkheid Heist: "de wintmolen gestaen tot hallaer genaemt den neermolen verkocht ende vercregen van d'erffgenamen merten wynricx cum suis".
In de al vermelde declaraties van 1544 en 1552 staat Pieter Wegge genoteerd als molenaar-eigenaar van Bruggeneinde. HIj was dat waarschijnlijk van voor 1539 aangezienn hij cijns betaalde voor een stuk grond. De molen zelf was leengoed. Deze Peter Wegge was hoogstwarschijnlijk de zoon van Willem Wegge, molenaar op de Hoogmolen van Kontich en die in 1524 de Vrijselmolen van Kontich kocht waarop zijn zoon Niclaes maalde. Peter moet rond die tijd op Bruggeneinde beland zijn. HIj overleed in 1575, zodat het zijn erfgenamen zijn die de molen op 3 februari 1576 verkochten aan Gaspar Schetz, die al enkele jaren de heerlijkheid en de voogdij over Heist had verworven. Van dat ogenblik af hoefde er dus geen windpacht meer betaald te worden.
Deze windcijns was in de loop van de jaren vertienvoudigd. De zeven veertelen, die in 1418 slechts 2 1/2 stuiver per veertel golden en in 1474 al 10 stuivers, werden in 1575 betaald tegen 28 stuivers per veertel.
Nu de beide molens eigendom waren geworden van de Heer wordt de informatie uit het archief ook wat vollediger. Zo lezen we dat de molen van Bruggeneinde verpacht werd aan Willem Verelst van 1 september 1585 af voor 28 veertelen per jaar. Maar de oorlog in de Nederlanden woedde nu in alle hevigheid en sleepte hongersnood en ellende met zich mee. Van de pachtsom werden ook de reparatiekosten afgetrokken (voor timmerman en smid 52 gulden), want men heeft een nieuwe roede moeten steken. Dat was nodig, want:" int eynde february (1587) sal noch vervallen een halff jaer van de voorschreven pacht gedurende welcken tyt Willem Verelst met twee royen heeft gemaelen." Arbeid vergde bier, vandaar "van bier van degene die de roye heben aengevuert 3 gd 6 st".
Willem Verelst geraakte steeds verder achterop met zijn huur. Hij had op 13 februari 1587 al 98 gulden schuld. In de rekeningen van Sint-Jan (24 juni) 1589 tot Sint-Jan 1590 staat te leen: "Item van den wintpachten van den muelen van Bosschot ende Bruggeneynde en syn niet betaelt noch geproffiteert".
Op 11 september 1591 was alles afbetaald. Maar het werd nog erger. Het onheil sloeg weer toe: "Rekeningenn St Jan 1593 tot St Jan 1594. Item van den wintpacht van den meulen op Bruggeneynde en is dese niet aff geprouffitteert ende die meulen desolaet light."
Waneer in 1602 de heer van Heist zijn schulden niet vlot kon betalen deed een vann de schuldeisers, met name Steven Wils, beslag leggen op de inkomsten van de molen. Volgende attestatie ten verzoeke van de heer van Heist van 29 augustus 1602 spreekt voor zichzelf: "Attestatie van Willem Verelst molder oud ontrent 40 jaer nopende den wintmolen opt Bruggeneynde gestaen als dat de selve molen sedert de jaren 1597 1598 1600 1601 tot noch toe als geheelycken te quiste ende desolaet noynt en heeft gedraeyt ende oversulcx vanden wintpacht denselven de welcken de aenleggere in desen daeroppe is heffende, geene apparentie iet te verwachten, zoo des ieder notoir ende kennelyck is, verclarende de voorschreven attestanten schade noch bate te verwachtene, winners noch verliesers in de saecke te wesen." Deze attestatie werd bevestigd door; Christiaen de Backere, 77 jaar Adriaen Camps alias Wouters, schepen en Peter de Backere 50 jaar, allen inwoners van Brugeneinde.
Ook de molen van Hallaar leverde geen inkomsten op: "Rekeningen van St Jan 1587 tot St Jan 1588 Item van den wintpacht van den wintmeulen overt stille staen der selven en is daer van gheen proffyt aff gecomen".
In de vreselijke tijden van oorlog en brandschatting van de 16de eeuw (1500-1600) moesten de molens het ontgelden. Als ze niet door de vlammen ten onder gingen bleven ze bij gebrek aan onderhoud half verwoest en verlaten achter.
De Neermolen van Hallaar schijnt het er nog het best van af gebracht te heben. Adriaen van den Broeck was de molenaar geworden. Hij wordt vermeld van 1609 af. Een viertel koren kost nu al 4 gulden. In 1611 heeft rentmeester Corneel Schellincx de molen openbaar verpacht voor 6 jaar met verdieren: "Ordonnace ende voerwaerde daer op dat Corneel Schellincx als rentmeester des heeren van Heyst sal verpachten deur last van den voorschreven heere den wintmeulen met twee paer steenen gestaen ende gelegen beneden den berch tot Heyst onder Hallar metten huyse ende hoeve alsoo die daer gelegen is." Merk op dat deze windmolen toen al met twee steenkoppels was uitgerust.
De nieuwe pacht ging in op half maart 1611. De molenaar moest "leveren goeden cuysbaren rogge wel bereyt met wanne ende vlogel ende leverbaer goed ten huyse vanden heere opden berch". De pachter moest goed voor de molen zorgen: "Ende sal den pachter alle dat gaende werck van binnen den meulen moeten onderhouden op synen cost ende tot synen afscheyden soo goet leveren als hy dat vindt, ende oversulcx sal den meulen op cost van partyen geschat worden by twee timmermans des verstaende, soo oock sal geschieden ter expiratie van desen pacht."
Deze schatting gebeurde op 16 januari 1613 door Hendrik de meulemaker (Hendrik Squadens uit Putte): "Item sullen oock alle cavels, steen, velden gevisiteert worden ende ten affscheyden wederomme soe goet leveren als die nu gevonden sullen worden. Ende alsser reparacien aen den voorschreven meulen vallen soo aent kot, royen ende assche ende de meulen langer moeste stille staen dan XIIII dagen sal den pachter affslach hebben van synen pacht nae rate vanden tyde naede XIIII daegen van syne pacht. Ende de timmerlieden werkende aende voorschreven reparacien sal den pachter den cost geven sonder corten. Item den pachter sal betaelen het slyten van de steene voer den duym vierthien guldens. Item sal noch gehouden syn te leveren alle jaren vyftich heckens ende alle heckenaegels op synen cost sonder corten. Ende hy sal maelen op gewoonlyck molster soe dat behoert achtervolgende dordonantie van den heere."
De pachter moest voor de heer en zijn schout gratis malen en verder was hij volledig verantwoordelijk voor de molen, uitgezonderd bij heirkracht. Hij moest twee borgstellers vinden en in de kantlijn staat er bijgevoegd: "Item sal den pachter schuldich syn eenen hont te houden voer den here sulx als men hem sal geven sonder yet daer voere te rekenen".
Deze verpachting liep toch niet van een leien dakje, want twee jaar later nam Laurent Janssens, die getrouwd was met Petronella van den Broeck, de molen over voor de resterende vier jaar tegen 110 viertel rogge per jaar. Adriaen van den Broeck, die eigenaar was van de molenstenen, kreeg daarvoor 210 gulden. Een nieuwe as in de Neermolen kostte 48 gulden. Andere reparaties aan molen en huis kwamen op 41 gulden 6 stuivers. De schaliën dakbedekking van molen en huis kostten 11 gulden met daarbij 2 1/2 gulden voor het vervoer van Mechelen naar Heist. En dan kon Laureys Janssens aan het werk.
De molen van Bruggeneinde lag er helemaal vervallen bij. Uiteindelijk besloot de heer van Heist een nieuwe molen op te richten op een andere plaats een weinig verder. Waarom op een andere plaats met al de last om een nieuwe molenberg op te werpen?
We veronderstellen dat dit te maken heeft met de verzwakte ondergrond waarop de oude molen stond. De turfstekerijen te Bruggeneinde zullen in de voorbije oorlogsjaren wel niet te ordelijk zijn gebeurd en het leger had bij zijn winterkwartiering veel behoeften. Het moet ons dan ook niet verwonderen dat in 1616 meester Louis de Bersacques in opdracht van de heer van Heist een kaart tekent van de molen. Het is op deze kaart dat de oudste weergave te vinden is van de nieuwe molen van Bruggeneinde. De oprichting ervan was aan strenge voorwaarden onderworpen.
"Op heden den eersten dach july 1611 soo is den baenderheere van Grobendoncq vuyt den name van den heere van heyst (zynen broeder) geaccordeert met meester jan van uwen timmerman woonende inde stadt van shertogenbossche tot het opmaecken van eenen nieuwen wintmeulen inde heerlyckheyt van heyst. Meester Jan sal gehouden syn eenen nieuwen wintmeulen te maecken vande selve grootte wydte ende hoochde en alder manieren ghelyck den heeren van heyst anderen muelen aldaer is staende. Meester Jan is gehouden den voirschreven muelen op de cappe ende bynde te moeten toe maecken mett eycken plancken in alle manieren soo de wintmuelens dien aengaende syn gepleckt tot shertogenbossche... dat meester Jan alleenlyck gehouden is den wintmuelen op te maecken tot één paer steenen maer wel verstaende dat meester Jan gehouden is inde nieuwe asse te moeten maecken twee armgaten by provisie oft den heere naermaelen noch van sinne wordt twee paer steenen daer op te legghene..."
Verder staan er bepalingen over het droog hout voor het "binnenrad", de droge "vellingen", de mispelterren "cammen", de droge "rutsels", "schyven" en de mispelterren "spillen".
"Dat meester Jan de twee borsten sal mogen maecken met vier eynden gelyck die maniere is tot shertogenbossche, ende dair toe moet den heere op synen coste leveren allen de drooghe heckscheyden mett de soomen gesaecht."
Enkele opvallende technische gegevens: - de molen moest even groot, breed en hoog zijn als de andere molen - geen melding van gebruik van materialen van deze molen - er moest maar één steenkoppel geplaatst worden, maar de nieuwe moelnas moest wel twee armgaten hebben, zodat er eventueel later nog een tweede koppel kon geplaatst worden - de bedekking van de kap en van het gebint moest gebeuren met eiken planken zoals in 's Hertogenbosch - gebruik van droog hout - de roeden moesten bestaan uit twee borsten en vier einden (met zomen en hekscheden), zoals in 's Hertogenbosch. Blijkbaar bestond in het Land van Heist ook nog het systeem van roeden uit één stuk.
Verder werd in de "conditie" bepaald dat Meester Jan binnen de 14 dagen moest beginnen en zou hij 550 gulden ontvangen voor dit werk. Dit bedrag met daarbij nog 150 gulden ander onkosten werd op 3 februari 1612 door Willem Verelst betaald, die het mocht in mindering brengen van zijn pachtsom. Deze pachtsom beliep 70 veertelen per jaar en begon op half maart 1612. Ze werd drie jaar later verhoogd tot 85 veertelen.
Met de bewoners van Bruggeneinde ontstond er toen een meningsverschil of de nieuwe molen ook een banmolen zou zijn. UIteindelijk werd er beslist dat de "meulder" zou malen "op het 16de vat", op voorwaarde dat de mannen van Bruggeneinde het hout voor de nieuwe molen zouden helpen aanbrengen.
In oktober 1612 kregen de nieuwe molen het al erg te verduren door een storm, evenals het molenhuis: " Item ten eersten van het huys te besetten eenen man dry daegen daechs XV stuyvers. Noch in october 1612 met den grooten windt een gadt int huys gemaeckt en noch in januari 1613 in de schuer den afganck afgeset en noch andere gaeten daer in gemackt daertoe 100.20 busselen stroo opgedeckt de bussel II st eenen halven loopt in het stroo XV gulden. Noch VIII busselen latten de ses gecocht V stuyvers en de twee IIII stuyvers tsamen 38 stuyvers vier hondert lattyser X stuyvers twee deckers gedeckt III daegen het daechs X st tsaemen III gd noch eenen decker in october maer VIII stuyvers noch III timmerlieden die den afganck op schoorden ende vast mackten gegeven XVIII stuyvers Noch van eenen bant die gebrocken was aen die roeye gegeven van macken X stuyvers Noch een groot hout gecocht om die wielplancken af te snyden hetwelcke niet goet gevallen en is het heeft my gecost met eenen stoop wyns VII guldens en van verhauwen en van saegen gecost III gd VII st van vrachten XX stuyvers Noch de timmerlieden van tongel haerden dry hebben het gestel gespiet ende omgeset ende het wiel verpast daer af gegeven XXII st Deze laatste post werd niet aanvaard en moest de mulder zelf betalen ("geroyeerd als den meulder rakende").
Op 15 maart 1624 eindigde ook de daaropvolgende pacht en het is zijn 26-jarige zoon Jan Verelst die de nieuwe pachter werd voor 90 veertel per jaar. Twee jaar later stierf vader Willem Verelst.
En wat bleef er over van de oude molen? De wind was van de heer van Heist, die dit windpachtrecht destijds verworvenn had van de hertog van Bourgondië bij de aankoop van de heerlijkheid. De molen zelf was ook van de heer, wiens voorzaten hem dus gekocht hadden van de erfgenamen van Peter Wegge. Maar de berg waarop de molen stond was eigendom van advocaat Van Postel. Deze eiste dat er op de oude molenberg een nieuwe molen zou worden geplaatst. In 1651 maakten de advocaten van de baron van Heist hem echter duidelijk dat dat niet kon, aangezien niet de molen, maar enkel de berg zijn eigendom was.
Deze oude molenwal sleet verder weg, zodat advocaat Van Postel in 1662 andermaal juridische stappen moest aanwenden. Op zijn verzoek legden enkele bejaarde inwoners getuigenis af: - Jan Keunen, 73 jaar, van Hulshout - Peter Van Dijck Janssone, 66 jaar, van Hulshout - Jan de Ceuster Janssone, 80 jaar, van Bruggeneinde - Goris Van er Veken, 75 jaar, van Bruggeneinde: hij was de schoonzoon van de vroegere molenaar Willem Verelst.
Allen bevestigden dat er 60 jaar geleden op die berg een molen stond. Vooral de attestatie van de twee laatste getuigen is erg volledig. Zij verklaren: "hen wel kennelyck te westen dat geleden ontrent de sestich jaeren min ofte meer onbegrepen zy attestanten hebben weten staen opden ouden moelenbergh gelegen inde meulenstraet nochtertyt genoemt inden voirgemelten eirtgange van Bruggeneynde sekeren wintmolen competerende den heere van heyst, die zy comparanten hebben gesien in syn selven te vergaen ende te consumeren ende dat by faulte ende mancquement van dat aenden selven molen by den proprietaris geen reparatien subsisteringe van dyen wierden gedaen ne maer dat meer is soo verclaeren zy attestanten verstaen te hebben dat den selven te neder is geworpen ende getrocken niet wetende nochtans door wat movement tselve mach wesen geschiet, doch verclaeren wel te weten dat denselven niet en is verongeluckt tsy by brant blixem oft andersints, inder vuegen dat den voorgemelden tweeden comparant Goris van der Veken voir redenen van wetenschap is obligerende als dat Willem Verelst daer van syne huysvrouwe dochter is van den selven molen als molder heeft moeten verhuysen ende sich begeven opden genen van hallar. Allegerende oock den iersten comparant redenen van zyne wetentheyt dat hy menigen tyt naer de destructie vanden meergemelden molen heeft sien liggen op den ouden molenberge den standaert, sonder dat iemant dyen aendroeghe en welcken bergh nu maer over ses oft seven jaeren geheel is geabsorbeert en wech gehaelt doch niet wetende by wie."
Uit deze tekst leren we dat Willem Verelst tussen ongeveer 1602 en 1611 als molenaar of metgezel of helper op de Neermolen werkte.
In 1626-1627 was er een grote molenaarsruzie. Uit de vele teksten die over deze ruzie bewaard bleven, kunnen we ons een levendig beeld vormen van de twee strijdende partijen. Vooreerst de molenaar van de Neermolen: Laurent Janssens, die met een weduwe uit Heist gehuwd was, met name Petronella Van den Broeck. Wellicht was ze verwant met de vorige molenaar Adriaen Van den Broeck, maar dat valt moeilijk aan te tonen, want rond die tijd waren er te Heist een twintigtal families met deze naam. De molenaar van de Neermolen komt ons voor als een brok natuurgeweldl, erg onbehouwen, erg loslippig, vooral in de herberg, van het soort dat gemakkelijfker vijanden dan vrienden maakt. Voor hem zijn koning of keizer of werkman of bedelaar gelijk. Hij daagt gemakkelijk anderen uit en neemt geen blad voor de mond.
De molenaar van Bruggeneinde is uit een heel ander hout gesneden. Hij vleit de baron, de schout, de secretaris en de pastoor.
Jozef Weyns noteerde (Veldboekjes, p. 32) uit de kerkrekening van 1617: "Den molder van Bruggenende voor het bewaren op den molen van St Huybrechtssack tot een messe geschonken VII sc En de de rekening van 1619 wordt het: "Item alsnoch gegeven aen twee messen geschonken aen den molder van Bruggeneynde met zynen zone om Sinte Hubrechtssack te bewaren aldaer gehangen ten behoeve vander kercken loopende de selve XX 1/2 sc".
Wat is nu de betekenis van die "huibrechtszak? T
Somige bakkers houden nog steeds de traditie in stand om te zorgen voor gewijd brood op Sint Hubertusdag. Sint Huibrecht was van oudsher de patroon tegen de hondsdolheid. De kapel van Wakkerzeel bijvoorbeeld was al in de 14de eeuw vermaard voor wonderbare genezingen tegen de razernij. Die kapel genoot het privilege de Sint Huybrechtszak te mogen hangen in molens van de omstrek, waarin de gelovigen dan graan of meel konden offeren. Elk jaar, rond Sint-Jan, kwamen de kerkmeesters die zak ledigen en deelden dan als geschenk messen uit aan de molensaars (uit: "Bezem en kruis" van René Lambrachts, p. 158).
Dat men te Heist voor de eigen kerk zorgde, ligt voor de hand. En dat Jan Verelst daar een handje kon meehelpen vond hij opperbest. Want hij wou hoger op. Toen hij klein was had hij enkele jaren op de Neermolen gewoond. En nog steeds keek hij met afgunst in de richting van de ongdergaande zon, waar hij rechts naast de toren van Heist, verscholen achter de huisjes van den Berg en van Hallaar de Neermolen wist staan, alwaar men met twee steenkoppels kon malen en waar de molenaar zijn graan kwijt geraakte aan het "betere" volk van den Berg. Hier op Bruggeneinde moest de molen steeds stil gelegd worden als de molenstenen gescherpt moesten worden.
In 1638 werd Jonas van Heerle, zoon van de schout van Itegem, de nieuwe molenaar. Hij verdiende goed, want in 1658 kocht hij een huis met een dagwant land te Bruggeneinde gelegen aan de “lazarije” (dit is het melaatsenhuis, waar de ongelukkige zieken in afgezonderd werden). Rond 1670 komt Adriaen Van der Auwera als “meulder” op de Bruggeneindse molen. In die tijd was de korenprijs aanzienlijk gestegen omwille van de wateroverlast en het bedorven graan, dit was een gevolg van turfstekerij van de vorige eeuwen.
Tijdens het molenaarschap van Peter Soetewey werd de molen in 1705 geplunderd door Franse soldaten, ook het molenaarshuis en de persoonlijke bezittingen van de ongelukkige maalder moesten er aan geloven.
Hendrik Soeten nam op 1 augustus 1754 de molen in pacht voor 300 gulden. Twee maanden later huwde hij met Joanna Cornelis Van Looy. Vader Hendrik was geboren in Noorderwijk en moeder kwam uit Bernum. Peter Soeten werd geboren op de molen op 18 november 1756 als oudste van drie kinderen. Hij was de enige zoonn en aldus van kleins af voorbestemd voor de molen. Maar toen hij amper vijf jaar was, stierf zijn vader. Zijn moeder hertrouwde 7 maanden later met Laurent Van Bel, afkomstig uit Geel. En zo kreeg Peter er weldra drie broers en een zus bij. Alhoewel Laurent Van Bel nu de nieuwe molenaar was, vinden we de huurafrekening steeds op naam van de weduwe Hendrik Soeten.
In 1775 werd de pacht drastisch verhoogd tot 400 gulden. De molensleetvergoeding van de "corenmolen" werd nu gebracht op 16 gulden per duim en voor de boekweitmolen op 14 gulden.
Op 24 april 1776 werd Pëter voor de tweede maal wees. Als 19-jarige was hij bekwaam om de molen zonder hulp verder te bedienen. En Siske (Jan Frans) Van Bel was er al 13 en hielp ook al goed mee. Adriaen was er nog maar net 7 geworden en Peter Jos amper 3.
De werklustige famiie Soeten-Van Bel kreeg van rentmeester Mosselman gedaan dat er in 1778 een nieuw molenhuis werd gebouwd door meester metser Ludovicus Blomme op de volgende voorwaarden: "Te weten dat den aennemer sal gehouden sijn het out molenhuys op sijnen coste af te brecken tot op den gront, uytgenomen den kelder ende den buytenmuur van den kelder den welcken hij sal mogen laeten dienen, maer hij sal gehouden sijn den kelder opnieuw te plavyen met carreel, mitsgaeders de trappen van den selven kelder nieuw te maecken. Den aennemer sal het nieuw molenhuys ende stallinge moeten maecken van goeden careelsteen, mitsgaeders de dolpers van de vier buytendeuren met degene van de keucken leydende naer den stal gehouden sijn te nemen van blauwe steen als oock de dolpers der vier vensters, ende te gebruycken aen de deuren ende vensters alwaer de haecken moeten ingegoten worden tot het hangen der deuren ende slagvensters metten arduynsteen."
Het afgesproken bedrag voor het maken van deze woning bedroeg 1800 gulden met daarbij nog 190 gulden voor bomen geleverd door Hendrik de Cuyper, 18 gulden 8 stuivers voor 91 voeten glas geleverd door Dominicus Prigaldini en 9 gulden 10 stuivers voor molenmaker Antoon Janssens.
De graaf van Ursel vroeg in 1778 de oprichting van een nieuwe windmolen in Heist-op-den-Berg. Dat leidde tot heel wat commotie die tot na 1780 zou duren. Het octrooi werd niet toegekend.
Al bij al deed Peter het niet zo slecht. Toen zijn zus Gertrude trouwde in februari 1784 met Jan Frans Van den Bruel was het groot feest op de molen. Er werd gegeten en gedronken en gedanst tot laat in de nacht. Er waren meises genoeg om mee te dansen, maar een goede molenarin daartussen vinden, was niet zo eenvoudig. Daarbij, dat had nog tijd, dacht hij. Maar op 27 mei 1785 werd moeder begraven en Peter was nog niet gehuwd.
Van die dag was het alsof hij zich alleen op de wereld voelde. Als hij bij windstilte boven in de molen uitkeek over het wijde landschap vroeg hij zich af waarvoor het allemaal diende. Och, iedereen moet sterven, mompelde hij. En met vaste hand kerfde hij op een schuine weegband van een zijwand, rondom een ingesneden doodskop en zijn begeleidend beenderenbaar.
Men kan dit inschrift nog steeds terugvinden in de huidige molen, naast het jaartal "1793":
"De dood sprack tegen den mensch O hooveerdige weest niet zoo bly dat ik ben dat worde gy dat my is geworden kan u geschieden want niemand en can de doodt ontvlieden 1785 P. Zoeten
"DE DOOD SPRACK TEGEN DEN MENSCH O HOOVEERDIGE WEEST NIET ZOO BLY DAT IK BEN DAT WORDE GY DAT MY IS GEWORDEN KAN U GESCHIEDEN WANT NIEMAND EN CAN DE DOODT ONTVLIEDEN 1785 P. ZOETEN
Onder het doodshoofd sneed hij verder:
Dat ik ben zult gy eens wezen dat gy zyt was ik voor dezen
Wat verder op dezelfe balk kerfde hij het jaartal "1793".
Dezelfde molenaar kerfde op de schuine weegband links naast de deur aan de trapzijde de volgende boodschap:
Peeter Soeten is mynen naem Om Godt te dienen ben ik bequaem Om Godt te dienen ben ik geboren Doen ik het niet soo gaen ik verloren
PEETER SOETEN IS MYNEN NAEM OM GOD TE DIENEN BEN IK BEQUAEM OM GOD TE DIENEN BEN IK GEBOREN DOEN IK HET NIET SOO GAEN IK VERLOREN"
(het eerst opgetekend door Jozef Weyns in zijn "Veldboekjes", II, p. 8)
Dat rijmpje kwam vroeger ook elders voor, waarbij iedereen uiteraard met zijn eigen naam begon.
Peter Soeten pachtte de molen tot in 1789. Op 1 augustus van dat jaar werd hij molenaar op de Neermolen van Hallaar en mocht er malen "voor het rijke volk van de Berg".Te Hallaar volgde hij Peter Spruyt op die er 12 jaar had gemalen, waarvan een termijn tegen 800 gulden en een termijn tegen 750 gulden per jaar. Deze Peter Spruyt verhuisde naar een molen te Lier waarvan hij afkomstig was. Peter Soeten moest opnieuw 800 gulden pacht betalen. Ook een volgende termijn van zes jaar vatte hij aan op de Neermolen.
Tijdens de strenge winter van 1814 (Napoleon was op terugtocht uit Rusland) trok Adriaen Frans Van Bel (alias "melder Sus") naar de molen van Bruggeneinde, Hij overleed er in 1829, op bijna 100-jarige leeftijd Het was zijn broer bakker Jos Van Bel van Booischot die de stiel overnam toen Adriaan te oud geworden was.
Op 6 april 1890 werd de molen door de familie d’Ursel verkocht aan Victor Van Bael. Deze laatste maalde tot aan zijn dood in 1923. Zijn zoon Constant volgde hem op en werd de laatste molenaar van de Kaasstrooimolen. Omstreeks 1960 besliste hij zijn maalactiviteiten te stoppen. Sindsdien stond de molen te verkommeren. Zijn dochter Maria Van Bael bleef tot aan haar overlijden een trouwe verdediger van het behoud van de Kaasstrooimolen.
Over de benaming "Kaas-strooi"
De oudste akte waarin de benaming Kaasstrooi voorkomt dateert van 31 mei 1690, wanneer schout Mauriques publiek uit het sterfhuis van peter Wijnricx zal verkopen: “baggaert ende rusch soo den selven alhier op Bruggeneynde gelegen is aen het Keysstroy”. Samen met de voornoemde akte zijn er nog drie documenten waarin de naam vermeld wordt als volgt: 1690: keysstroy 1724: kaesstroey 1824: le keistroy,dans lequel on avait extrait de tourbes 1886 : le marais appelé le kaestroo De naam Kaasstrooi is nauw verbonden met de turfgronden aldaar. Toen men in 1724 de turfstekerij in twee delen vernoemde, nl. kaasstrooi en biezen, verwees men duidelijk naar het gewas dat er het meest voorkomt. Beide benamingen zijn volgens Karel Lemmens ontstaan in de 15de of 16de eeuw. Heemkundige Jokke Boeckxstaens verwijst ook naar het buntgras dat er groeide.
Kadasterbeschrijving uit ca. 1829: "in hout vervaardigd, minder gunstige ligging, de pachter is Adriaan Frans Van Bel".
Eigenaars na 1830: - voor 1834, eigenaar: d'Ursel Charles Joseph, rentenier te Brussel; huurder-molenaar is Van Bel Adriaan Frans - 27.12.1860, erfenis: de erfgenamen: overlijden van Charles Joseph d'Ursel - 29.12.1862, deling: d'Ursel Marie Augustine Caroline, eigenares te Hingene (notaris Van Bevere) - 05.12.1868, erfenis: a) d'Ursel Jean Charles Marie Leon (voor vruchtgebruik), senator te Hingene en b) d'Ursel Charles Marie Henri (voor naakte eigendom), eigenaar te Hingene (overlijden van Marie d'Ursel) - 19.10.1876, deling: d'Ursel Caroline Chantal Leonie Marie Noël (voor naakte eigendom), minderjarige te Brussel (notaris Van Beveren) - 06.04.1880, verkoop: Van Bael-Mens Victor, molenaarsgast te Westerlo (notaris Caluwaert) - 05.02.1923, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Victor Van Bael) - 08.09.1929, deling: Van Bael-Van Houtvinck Constant Stefaan, molenaar te Hulshout (notaris Caluwaert) - 27.02.1956, erfenis: de weduwe en de kinderen (overlijden van Constant Van Bael) - later, erfenis: de kinderen: a) Van Bael-Peeters Victor en b) Van Tielt-Van Bael Bauduin René - later, erfenis: Van Bael-Peeters Victor Aloïs, werkman te Hulshout - 18.10.1978, verkoop: Gemeente Heist-op-den-Berg (notaris Jansen)
Op 19 april 1955 werd de Kaasstrooimolen beschermd als monument.
De gemeente Heist-op-den-Berg kocht de Kaasstrooimolen aan. In 1988-1990 werd de molen maalvaardig hersteld door molenmaker Caers uit Retie, naar een ontwerp van architect Paul Gevers uit Kasterlee, in samenwerking met E. Spiessens. De demontage gebeurde op 10 oktober 1988. Er werden opnieuw houten borstroeden aangebracht. De voormolen bestaat uit een Engelse ligger en een Franse loper, de achtermolen heeft een Franse ligger en een kunststenen loper. De feestelijke inhuldiging gebeurde op zaterdag 2 juni 1990.
In 2000 werd bij de molen de Pandoerenhoeve gebouwd, een lemen zlanggevelhoevetje uit 1624 die voorheen op de Pandoerenhoek in Schriek stond. Sindsdien groeide het heemerf Kaasstrooimolen en Pandoerenhoeve uit als een geliefde pleisterplaats voor jong en oud. Elke zondag, van 14 tot 22 uur, kan men er terecht voor typisch Kempische gerechten. In 2002 werd het heemerf verrijkt met een nieuw bakhuis in de stijl van de 19de-eeuwse bakhuisjes uit de omgeving.
In 2007 stelde vrijwillig molenaar Gaston Van den Broeck een barst vast in de houten borst- of pestelroeden, zodat de molen aan de ketting werd gelegd. De gemeente Heist-op-den-Berg duidde in december 2008 architect Patrick Vanroy uit Meerhout als ontwerper aan. Begin 2009 keurde het college van burgemeester en schepenen het voorontwerp goed. In de loop van dat jaar werd het dak van het molenkot waterdicht gemaakt. Na overleg met Onroerend Erfgoed werd in september 2009 beslist over te schakelen van de restauratie- naar de onderhoudspremie. Een discussiepunt waren de roeden: opnieuw houten borstroeden of de veel duurzamere metalen roeden. Het dossier bleef een tijdje hangen.
Het college van burgemeester en schepenen van Heist-op-den-Berg hakte op 7 september 2010 de knoop door, hetgeen bekrachtigd werd door de gemeenteraad op 12 oktober 2010. Er zouden opnieuw houten roeden komen en de restauratie zou met eigen middelen worden gefinancierd. De kosten werden geraamd op 212.548,60 euro, incl. 21% BTW. De gemeente achtte het onverantwoord om nog “tot in 2015” op subsidies te wachten. Bovendien wordt het project rond de Goren - een multidisciplinair project met insteken vanuit landbouw, natuur en erfgoed - voorbereid. Men vond het niet kunnen dat de molen, dé toegangspoort tot de Goren en vlaggenschip van dit project, er verkommerd zou bijstaan.
Op 4 april 2011 verwijderde molenbouwer Peusens Dirk bvba uit Merelbeke de oude borstroeden. Hij stak op 4 juli 2012 de nieuwe exemplaren: 4,6 ton zwaar, 24,60 m lang, eiken borsten en larikshouten einden. Tevens stak hij een nieuwe eiken staart. Het was niet eenvoudig om het benodigde droge (en dus minder splijtbare) roedehout te vinden. Het larikshout werd in de winterperiode in Duitsland gezaagd. Houten borstroeden gaan maximaal zo’n 10 tot 15 jaar mee. Reken daarbij ook nog enige tijd vooraleer de vervanging een feit is: in Heist was dat vijf jaar, zelfs zonder subsidies…
Op zaterdag 1 oktober 2016 kreeg de molen op de site van de Tombeekmolen in Overijse het kenteken “Actieve Molen 2016” uitgereikt. Deze nominatie gebeurde door het Molenforum Vlaanderen vzw (www. molenforumvlaanderen.be) op basis van de volgende criteria: de molen als gebouw (uitzicht, toestand), de werking als molen (draaien en malen) & de inzet van de molenaar, de toeristische ontsluiting en de gelegenheidsactiviteiten.
Molenbouw Boers & Peusens bvba uit Munte (Merelbeke) verving op 20 augustus 2019 de gebroken binnenpestel.
Bouwkundige beschrijving
De standerdmolen met gesloten voet heeft nog een houten gevlucht met pestels en einden (lengte 24 m). De voormolen heeft een Engelse ligger en een Franse loper van 1,5 m. De achtermolen heeft dan weer een Franse ligger en een kunststenen loper van 1,5 m. De overbrenging is respectievelijk 1 op 4,7 en 1 op 4,4. Deze twee steenkoppels hebben telkens een zwaaipandscherpsel. Het luiwerk is met kammen.
Houten staak- of standaardmolen met kapeldak (leien) en gesloten voet, behorend tot de oudste molentypes die in ons land voorkomen. De gesloten voet is een octogonale bakstenen constructie. De verankering bestaat uit vier teerlingen waarop twee horizontale balken rusten. Hierop bevinden zich acht schuine schoorbalken (steekbanden) die het gewicht van de bovenbouw dragen. Typisch voor de Kempische staakmolens is de steile helling van de steekbanden. Door het snijpunt van de ankerbalken loopt een verticale, eiken molenstaak, waaromheen het houten molenhuis met twee niveaus (steenzolder en maalzolder) is gebouwd. Bij de trap, het kruiwiel waarmee de wieken loodrecht op de wind worden gericht voor een maximale windvang.
Karel LEMMENS, Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS
|