Molenzorg

Lanaken, Limburg


Verzameling Ons Molenheem
Algemeen
Collectie
Verdwenen Belgische Molens
Naam

Hochtermolen

Ligging
Hocht 4
3620 Lanaken

op de Molenbeek
kadasterperceel B509

Geo positie
Type
Onderslag watermolen
Functie
Korenmolen
Gebouwd
Voor 1180 / 1603 / 1930
Verdwenen
ca. 2000, gesloopt na instorting
Allemolens
52214 (Ten Bruggencatenummer)
Beschrijving / geschiedenis

De Hochtmolen (genoemd naar de abdij en het latere kasteel) ligt ten zuiden van het vroegere abidssenkwartier, aan de vijver die door de Molenbeek wordt gevoed. Het gebouw in baksteen met mergelstenen banden (zogenaamde speklagen), heeft negen traveeën en twee bouwlagen.

In de stichtingsacte van de Sint-Agatha-abdij van Hocht (als dochterabdij van de cisterciënzerabdij van Clairvaux) van ca. 1180 wordt de watermolen expliciet vermeld. Samen met het visrecht en tolrecht op de Maas behoorde de molen tot de geschonken goederen van de stichter van de abdij, Theodorus (Diederik) van Lodenaken, heer van Pietersheim. De molen bleef steeds verbonden met deze abdij en later met het kasteel Hocht (zie hierna in bijlage).

De watermolen had, samen met het abdijcomplex, eveneens te lijden onder de godsdiensttroebelen op het einde van de 16de eeuw en werd in 1603 herbouwd.

Eigenaars na 1840:
- voor 1844, eigenaar: Kaison Alfred, rentenier te Lanaken (bewoner van het kasteel Hocht)
- 1876, erfenis: du Monceau de Bergendael-Kaison graaf Eugène, rentenier te Lanaken
- 1884: de weduwe en kinderen
- 1902: de kinderen
- 1903, deling: a) du Monceau gravin Maria, rentenierster te Lanaken, b) de Lamberts Cortenbach - du Monceau baron Werner, rentenier te Lanaken
- 1905, verkoop: de Lamberts Cortenbach - du Monceau baron Werner, rentenier te Lanaken

De Bestendige Deputatie van de provincie Limburg keurde op 8 november 1848 de vastgestelde pegelhoogte van 1,180 meter goed. De toenmalige eigenaar was Alfred Kaison, bezitter en bewoner van het kasteel Hocht. Hij bezat tevens de (thans verdwenen) Heidemolen op de Molenbeek in de Heidestraat te Rekem.

De korenmolen werd in 1908 buiten gebruik genomen.

Het houten onderslagrad werd in 1930 afgebroken en vervangen door een turbine voor stroomvoorziening voor eigen gebruik. Dit gebeurde voor de officiële toelating, zoals blijkt uit een brief van 10 december 1930 van de hoofdingenieur van de provinciale technische dienst aan de gouverneur van Limburg. Deze hoofdingenieur verleende toch een gunstig advies voor de toelating, zodat het een regularisatie betrof.
Het proces-verbaal van de plaatsing van de peilnagels aan deze hydro-elektrische installatie, opgesteld op 26 februari 1931, bleef bewaard.

Een brand teisterde het gebouw. Het werd daarop verbouwd tot paardenstallen met aanpalend koetshuis. Hierbij werd de voorgevel grondig gewijzigd. De achtergevel, aan de zijde van de vijver, behield zijn kalkstenen kruiskozijnen. De inrichting, het waterrad (type onderslagrad) en het sluiswerk zijn verdwenen.

Op 29.06.1983 werd het molengebouw als deel van landgoed De Hocht beschermd als monument, omwille van historische en artistieke redenen. Op het einde van de 20ste eeuw volgde een ingrijpend herstel. Tijdens die werkzaamheden is een deel van het gebouw ingestort en verloren gegaan. Hierop werd het restant geruimd.

Lieven DENEWET, Herman HOLEMANS & Jan LOUBELE

Bijlagen

De abdij en het kasteel Hocht: historie en architectuur (Agentschap Onroerend Erfgoed)

Voormalige cisterciënzerinnenabdij, thans kasteel Hocht

De St.-Agatha-abdij van Hocht is een stichting van Theodoricus of Diederik van Lodenaken, heer van Pietersheim, van ca.1180. Ze wordt het eerst vermeld ca.1186 als Predium de Huckte. Het is aanvankelijk een mannenklooster, de kloosterlingen zijn afkomstig van Eberbach, een cisterciënzerabdij in het bisdom Mainz. De schenking omvat mogelijk een omgrachte curtis, waartoe een watermolen behoorde, die expliciet in de stichtingsacte wordt vermeld. De abdij wordt, waarschijnlijk om economische redenen, in 1217 door de monniken verlaten, die zich in Val-Dieu, in Aubel, vestigen. Waarschijnlijk is de abdij in 1218 reeds opnieuw bewoond, ditmaal door cistercinzerinnen, afkomstig van de Salvatorberg te Aken, die zich in die tijd ook in de abdij van Burtscheid bij Aken vestigen.

De cisterciënzerinnen van Hocht evolueren geleidelijk naar een meer seculiere leefregel. Het is niet duidelijk of de abdij vanaf het begin adellijk is, de kloosterlingen behoren wel alle tot de adel; vanaf XVII A wordt ze wel adellijk genoemd.

De oudste gekende abdis is Oda. Het huis van Pietersheim levert in de 13de eeuw twee abdissen. Tot de familie van Mombeeck behoren verschillende abdissen in de 15deen 16de eeuw. In 1531 wordt voor het eerst een refugiehuis van de abdij in Maastricht vermeld.

Tijdens het abbatiaat van Françoise de Mombeeck (1579-1609) lijdt het klooster schade ten gevolge van de Godsdienstoorlogen.

Tijdens het abbatiaat van Anne de Robles alias de Billy (1609-1651) wordt in 1622, als maatregel tegen de verzwakkende tucht, een muur rondom het klooster gebouwd. In 1632 gebruiken de Hollandse troepen de abdij als hoofdkwartier bij de belegering van Maastricht.

In 1708 koopt abdis Marie-Ursule de Minckwitz de heerlijkheid Neerharen van de familie van Kerckem.

In april 1748 is de abdij het hoofdkwartier van maarschalk de Saxe, commandant van de Franse troepen; de capitulatie van Maastricht van 7 mei wordt te Hocht getekend. De abdis Thérèse de Leefdael (1733-1773) bouwt het poortgebouw van de abdij, mogelijk eveneens het abdissenkwartier.

In 1796 wordt de abdij opgeheven, en op 12 april 1797 verkocht aan Henri-Joseph Caisson van Verviers namens Gérard Dumoulin en Antoine Sougnez, ex-minderbroeders van Verviers, voor vijf zesden, namens Joseph Langhor, ex-capucijn van dezelfde stad samen met Gilles d'Outrepont, ex-karmeliet van Luik, voor één zesde.

Enkele jaren na de verkoop wordt de abdijkerk, op het koor na, gesloopt.

Van het abdijcomplex resteren thans de ruïnes van het kerkkoor, het abdissenkwartier, het huidige kasteel, het poortgebouw, de aalmoezenierswoning, de hoeve en de watermolen.

De abdij lag oorspronkelijk vlak bij de Maas (oostzijde); een dreef verbond ze met het kasteel van Pietersheim. Aan de oostzijde wordt in de eerste helft van de 19de eeuw de Zuid-Willemsvaart getrokken. Door de aanleg van de verbindingsvaart van het Albertkanaal naar de Zuid-Willemsvaart, ten noordwesten van het kasteel, raakt het goed ook afgesneden van zijn natuurlijke verbinding met Pietersheim.

De eikendreef bestaat nog en loopt in O.-W.-richting naar het poortgebouw. Links hiervan, bevindt zich de hoeve, een ruime vierkanthoeve. Op het einde van de weg bevindt zich links het abdissenkwartier, met de almoezenierswoning wat verder, en rechts, de watermolen.

De gebouwen bevinden zich in een park, dat in de loop van de 19de eeuw zijn formeel karakter, zoals aangeduid op de Ferrariskaart van ca. 1775, verloor en in Engelse landschapsstijl werd aangelegd; basiselementen zijn de twee vijvers, de Hoge en de Lage Vijver, gevoed door de Molenbeek, met in elke vijver een eilandje met bosschage; het heuveltje met de romantische koorruïne; de paardekastanjedreef, de lindendreef, de platanendreef en de imposante rij bruine beuken langsheen de muur bij het kanaal.

Poortgebouw. De poort maakte deel uit van de omheiningsmuur rondom de abdij. Ze werd gebouwd door abdis Thérèse de Leefdael (1733-1773), ca. midden 18de eeuw.

Een vierkant middengedeelte onder gemansardeerd tentdak met smeedijzeren windvaan, bevat de inrijpoort; flankerende lagere delen met voetgangersdoorgangen. Kalksteen met schijnvoegen. Mansardedak met smeedijzeren windwijzer. Het middengedeelte heeft afgeronde hoeken, opgevat als pilasters, en een geprofileerde kroonlijst. De pilasters zijn versierd met reliëfs: rocaillemotieven, bloemenkransen en muziekinstrumenten. Rondboogpoort, de sluitsteen in de vorm van een rocaillemotief. Boven de poort een gevelsteen met de wapenschilden van abdis de Leefdael. De twee lagere bijgebouwen springen in t.o.v. het hoofdgebouw; korfboogvormige poortjes in een geprofileerde omlijsting met druiplijst.

Abdissenkwartier. Classicistisch gebouw uit het laatste kwart van de 18de eeuw. Langgestrekt gebouw van zeventien traveeën en twee bouwlagen; hoekrisalieten in de westelijke gevel, en een ronde uitbouw in de drie middentrav. van de oostelijke gevel. Mansardedaken (leien). Bakstenen gebouw op een bakstenen plint met kalkstenen keldergaten. Kalkstenen hoekbanden en kalk- en mergelstenen kroonlijst. Beluikte vensters, getoogd, in een rechth. kalkstenen omlijsting met geprofileerde lekdrempel, riemprofiel, neuten, oren en sluitsteen.

De westelijke gevel heeft drie dakvensters in een gevelverhoging boven de drie middentravee*en; rechthoekige, kalkstenen vensters met sponningbeloop. Het centrale gedeelte tussen de risalieten is op de begane grond uitgewerkt als een rondboogarcade, waarbinnen de vensters en drie deuren in een kalkstenen omlijsting met imposten en sluitsteen.

De ronde uitsprong in de oostgevel is bekroond met een attiek met balustrade en siervazen; rondboogvormige muuropeningen op de begane grond (zie hoger).

De plattegrond beschrijft een centraal staatsiegedeelte met rechthoekige inkomhal in de drie middentraveeën van de westzijde, aansluitend bij een ovaal vertrek, dat door de ronde uitsprong in de drie middentrav. van de oostgevel aangeduid wordt. Links en rechts van de vestibule, trappenhuizen die elk aansluiting geven op een noordzuid-gang, waaraan de overige vertrekken liggen. Aalmoezeniershuis. Gebouwd door abdis Claire-Scholastique de Warnant in 1722. Late Maasstijl van de eerste helft van de 18de eeuw. Alleenstaand breedhuis van het dubbelhuistype, drie traveeën en twee bouwlagen onder zadeldak (Vlaamse pannen). Bakstenen gebouw op een kalkstenen plint. Kruiskozijnen in een kalkstenen omlijsting met sponningbeloop; de stenen onderverdeling der benedenvensters werd verwijderd. Rondboogdeur met ellipsvormig bovenlicht in een kalkstenen omlijsting. Boven de deur een gevelsteen met het wapenschild van abdis de Leefdael en de datering 1722.

Smeedijzeren muurankers met krullen in de zijgevels. Gewijzigde vensters in de achtergevel.

De plattegrond beschrijft een centrale gang met trap achteraan, rechts, een ruime kamer, links, dezelfde ruimte, hier in twee vertrekken onderverdeeld. Onder de gang bevindt zich de overwelfde kelder.

Koor van de abdijkerk, thans tuinprieel. De abdijkerk, die zich tot aan het abdissenkwartier uitstrekte, werd enkele jaren na de verkoop van de goederen afgebroken. Ze had een schip van drie beuken en vier trav., een transept en een koor van twee rechte trav. met vijfzijdige sluiting; er was geen toren, wel een dakruiter. Alleen het koor bleef in ruïneuze toestand behouden, het gewelf verdween. Gotisch gebouw van mergelsteen, uit eind 14de eeuw.

Abdijhoeve. U-vormige hoeve in classicistische stijl, van ca.1775. Bakstenen gebouwen, gelegen rondom een rechth., gekasseid erf, aan de zuidzijde door een hek van het kasteelpark afgesloten.

Inrijpoort in de westelijke stallingvleugel; korfboogpoort in een gecementeerde omlijsting.

Woonhuis in de vijf zuidelijke traveeën van de oostvleugel. Twee bouwlagen onder schilddak met twee dakkapellen. Smeedijzeren muurankers met krullen. Getoogde vensters en deuren (twee) in een rechthoekige, kalkstenen omlijsting met licht uitspringende sluitsteen.

Stallen in de oost- en westvleugel, met muuropeningen zoals in het woonhuis; zadeldaken; in de oostvleugel een lage, gedichte, bakstenen korfboogpoort met kalkstenen aanzetstenen en sluitsteen; in de westvleugel twee gelijkaardige poorten die toegang verlenen tot twee overwelfde stallen; in dezelfde vleugel twee verbouwde deuren. De noordvleugel omvat een dubbele dwarsschuur, die zowel wat betreft de rooilijn als de noklijn, uitspringt t.o.v. de twee flankerende stalgedeelten (elk twee traveeën). Ruim gebouw onder schilddak; blind middenrisaliet bekroond met een driehoekig fronton met mergelstenen timpaanvulling. Twee kalkstenen rondboogpoorten met geprofileerde imposten en sluitsteen. Twee korfboogpoorten in de achtergevel, in een vlakke, mergelstenen omlijsting met sluitsteen; profiel van een thans verdwenen, dwarssgeplaatst gebouw. Twee voormalige koetshuizen ten zuiden, aan weerszijde van het hoger vermelde hek. Een verspringend aantal traveeën en twee bouwlagen onder schilddak; op de benedenverdieping telkens twee bakstenen korfboogpoorten, thans op één na gedicht, en in de westvleugel voorzien van kleinere muuropeningen (deuren en vensters); rechthoekige, kalkstenen bovenvensters. Schob tegen de achtergevel van de noordvleugel .

Frieda Schlusmans - Agentschap Onroerend Erfgoed

Literatuur

Provinciaal archief Limburg. Proces-verbaal voor de plaatsing van peilnagels aan de Hoctermlen te Lanaken, 26.02.1931.
Provnciaal archief Limburg, Gunstig advies van de hoofingenieur aan de gouverneur van Limburg, voor de vervanging van de graanwatermolen met waterrad door een hydro-elektrische centrale met turbine, 10.12.1921.
Lieven Denewet, Inventaris van de Limburgse watermolens met hun pegelhoogtes (1846-1849), Molenecho's, 39, 2011, nr. 2
Herman Holemans & Werner Smet, Limburgse watermolens. Kadastergegevens: 1844-1980, Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem, 1985
Jean Maenen, artikel in een publicatie van de Werkgroep Leefmilieu Lanaken
Marc Van de Cruys & Marc Cheron, De abdij van Sint-Agatha te Hocht, reeks Heraldiek van abdijen en kloosters (Homunculus uitgaven 2008)
J. Coenen, Het kasteel en de ruïne van Hocht. (Limburg, 26, 1946, p.147-158).
J. Coenen, Koor der Abdijkerk van Hocht. (Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundige Studiekring te Hasselt, 4, 1928, p.32-28).
L. de Crassier, Histoire de la noble abbaye de Ste-Agathe à Hocht. (Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg, 1926, p.55-245).
R. Deneef, Inspectieverslag. 1977.
M. Gorissen, Geschiedenis van het Maasland. De stichtingsoorkonde van Hocht. (Het Oude Land van Loon, 7, 1952, p.129-139).
M. Gorissen,  Geschiedenis van het Maasland. Hocht, zetel van een graafschap. (Het Oude Land van Loon, 5, 1950, p.138-145).
J. Maenen, Hocht. Lanaken, 1978.
C. Opsomer, Abbaye de Hocht à Lanaken, in Monasticon belge, 6, Province de Limbourg. Liège, 1976, p.161-173.
J. Paquay, De hoeven der kerkelijke instellingen in Limburg. (Verzamelde Opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundige Studiekring te Hasselt, 4, 1928, p.131).
J. Paquay, Les ventes des abbayes limbourgeoises. (Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg, 42, 1928, p.29).
J. Paquay, De verkoop van domeingoederen in Limburg tot aan 't concordaat. (Bulletin de la Société scientifique et littéraire du Limbourg, 42, 1928, p.105-107).
R. Verdun, Restauratiedossier. 1976-1977.
Frieda Schlusmans, Inventaris van het cultuurbezit in België, Architectuur, Provincie Limburg, Arrondissement Tongeren, Kantons Bilzen - Maasmechelen, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen 14N3, Brussel - Turnhout, 1996.
Info Ton Slings, Heerlen, 19.02.2014.
Info Jean Maenen,vzw KGOSSU - Koninklijke Geschied- en Oudheidkundige Studiekring St. Ursula, Lanaken, februari 2014.
Mailbericht Jan Loubele, Genk, 21.12.2014.

Overige foto's

<p>Hochtermolen</p>

Provinciaal archief Hasselt. Proces-verbaal voor de plaatsing van peilnagels, 26.02.1931, deel 1

<p>Hochtermolen</p>

Provinciaal archief Hasselt. Proces-verbaal voor de plaatsing van peilnagels, 26.02.1931, deel 2

<p>Hochtermolen</p>

Provinciaal archief Hasselt. Proces-verbaal voor de vervanging van het waterrad door een turbine, 1931

Stuur uw teksten over deze molen  | 
Stuur uw foto's van deze molen
  
Laatst bijgewerkt: donderdag 5 maart 2020

 

De inhoud van deze pagina's is niet printbaar.

zoek in database zoek op provincie Stuur een algemene e-mail over molens vorige pagina Home pagina Naar bestaande molens